HET BOEDDHISME IN HET WESTEN
In deze laatste les wordt in kort bestek iets verteld over de historie van de komst van het boeddhisme naar het Westen, en ook worden de huidige situatie en enkele vooruitzichten voor de toekomst geschetst.
De introductie van het boeddhisme in het Westen
Het boeddhisme bleef heel lang onbekend in het Westen. Dat het bij de religieuze tradities die door westerlingen in veel Aziatische landen werden aangetroffen om varianten van één- zelfde religie ging bleef lang onopgemerkt. Pas tegen het einde van de 18e eeuw begonnen enigszins samenhangende berichten tot Europa door te dringen.
Eén van de eerste Europese geleerden die zich bezighielden met de studie van het boed- dhisme was de Franse taalkundige Burnouf, die in 1844 een Introduction à l’Histoire du Bouddhisme Indien publiceerde, gebaseerd op onderzoek van zowel Sanskriet- als Pali- teksten. Ook de eerste vertaling uit het Sanskriet van een compleet soetra – het Lotus- Soetra – was van zijn hand. In 1848 verscheen een vertaling vanuit het Tibetaans van de Lalitavistara, het legendarische levensverhaal van de historische Boeddha, van de hand van de Fransman Foucaux. De Deense geleerde Fausböll vertaalde in 1855 het Dhammapada, een beroemd geworden verzameling wijsheidsspreuken, vanuit het Pali in het Latijn. In 1881 publiceerde de Duitse geleerde Oldenberg een belangrijk overzichtswerk, Buddha, sein Leben, seine Lehre, seine Gemeinde, en in 1882 publiceerde de Nederlandse sanskritist Hendrik Kern een Geschiedenis van het Buddhisme in Indië. Gaandeweg ontstond een duidelijker beeld van een indrukwekkende en veelzijdige familie van religieuze tradities die een hoogst belangrijke beschavende rol gespeeld hadden in vele landen van Azië. De stichting van de Pali Text Society – ook in 1881 – door professor Rhys Davids moet zeker ook als een mijlpaal beschouwd worden. De P.T.S. vertaalde en publiceerde in de decennia die er op volgden vrijwel de gehele Pali-Canon en de voornaamste klassieke commentaren, die samen de basis van de leer en de tradities van de Theravådins vormen.
Aan de verdere ontsluiting en vertaling van de in Chinese vertaling bewaard gebleven teksten van het oudere boeddhisme en van de vele Mahåyåna-teksten die in het Sanskriet en Prakrit, het Chinees, het Tibetaans en in andere talen – waaronder enkele dode Centraal-Aziatische bewaard gebleven is, wordt door westerse en Aziatische geleerden gestaag doorgewerkt. Een aantal van de belangrijkste teksten is inmiddels kritisch vertaald, maar er is nog voor vele tientallen jaren studie en vertaalwerk te verrichten. Verscheidene 19e-eeuwse Europese denkers toonden grote belangstelling voor het boeddhistisch gedachtegoed, de beroemdste zijn wel de Duitse filosofen Schopenhauer en Nietzsche. Een groter publiek in het Westen maakte voor het eerst kennis met het legendarische levensverhaal van de Boeddha en met de boeddhistische leer door lezing van teksten zoals b.v. Sir Edwin Arnold’s The Light of Asia uit 1879 en The Gospel of Buddhism van Paul Carus uit 1894. Ook Nederlandse vertalingen van deze teksten werden vaak herdrukt.
Ook niet onvermeld mag blijven dat er in de internationale Theosofische beweging grote belangstelling voor het boeddhisme bestond, en dat vooraanstaande theosofen, m.n. de Amerikaan Olcott, aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw in Sri Lanka een herleving van het boeddhisme mee hielpen bewerkstelligen.
Ook archeologische vondsten, zoals de verrassende, aan de hellenistische kunst verwante, boeddhabeelden en reliëfs in het noordwesten van het toenmalige Brits-Indië – nu Pakistan en in Afghanistan, de ontdekking van de stoepa’s van Sånci en van de rotstempels en de muurschilderingen van Ajanta in Centraal-India, de eerste restauratie van de Boroboedoer op Java, en de ontdekking van de boeddhistische tempels in de jungle van centraal Cambodja droegen bij aan de groeiende westerse belangstelling voor het boeddhisme.
Bij het bekend raken van het boeddhisme in het Westen speelde geleerde kennis een grote rol, maar niet minder belangrijk waren daarnaast die westerlingen die de leer in praktijk trachtten te brengen, en zeker die pioniers die in Azië toetraden tot de boeddhistische monnikengemeenschap. Sommige vroege westerse boeddhisten waren zowel monnik als geleerde, zoals b.v. de Duitse bhikkhu Nyanatiloka, die bijna een halve eeuw in Sri Lanka verbleef en die, samen met een groep van leerlingen, waaronder de Duitse monnik Nyanaponika en de Engelse monnik Nyanamoli, belangrijke Pali-teksten vertaalde en van een uitleg voorzag. Ook Lama Govinda, die later uitgebreid over het Tibetaans boeddhisme zou publiceren, behoorde aanvankelijk tot die groep. Anderen keerden als monnik naar het Westen terug, zoals b.v. de Engelsman Ananda Metteya, die in 1902 in Burma tot bhikkhu (monnik) gewijd was, en in 1908 een (toen niet zeer geslaagde) boeddhistische missie naar Groot Brittannië ondernam. Weer een andere boeddhistische pionier was de Duitse geleerde Paul Dahlke, die in 1928 in de buurt van Berlijn een boeddhistisch centrum bouwde, met daarin een aantal cellen bestemd voor meditatiebeoefening.
De drie voornaamste boeddhistische stromingen
De drie boeddhistische stromingen die in het Westen vooral bekendheid gekregen hebben, zijn het Theravåda-boeddhisme, het Zen-boeddhisme, en het Tibetaanse boeddhisme.
Het boeddhisme waarmee een geïnteresseerd publiek in het Westen aanvankelijk vooral bekend raakte was dat van de Theravåda-traditie, het boeddhisme van Sri Lanka en van de landen van Zuidoost Azië. Veel aandacht en waardering bestond er voor het rationele en ethische gehalte van die oudste nog levende boeddhistische traditie, en een aantal westerlingen aanvaardden het dan ook, op grond van wat ze er over lazen, als een levensbeschouwing.
Sinds de jaren zestig en zeventig zijn gaandeweg steeds meer mensen in het Westen bekend geraakt met verschillende vormen van de uit de Theravåda-traditie stammende Vipassanå- meditatie. Toch is nu in het Westen de Theravåda-traditie vermoedelijk de minst bekende van de drie genoemde stromingen
In de jaren vijftig van de vorige eeuw kwamen de boeken van de Japanse geleerde D.T. Suzuki over het Japanse Zen-boeddhisme sterk in de belangstelling te staan. Daarin kwam een geheel ander soort van boeddhisme ter sprake, dat zijn eerste bloei in China in de T’ang-periode (7e-9e eeuw) had en dat elementen van het taoïsme in zich opgenomen had. Het spontaan ervaren van intuïtief inzicht of ‘verlichting’, satori genoemd, ook wel aan- geduid als het plotseling herkennen van de eigen boeddha-natuur, werd sterk benadrukt in de door Suzuki besproken Rinzai-Zen-traditie. Er ontstond in de Verenigde Staten een literaire en artistieke subcultuur – de Beat Generation – die de belangstelling voor “Zen” nog deed toenemen. In dat verband moeten de namen van Jack Kerouac, Allen Ginsberg en Gary Snyder, en ook die van de Brit Allan Watts genoemd worden. De belangstelling voor de praktische beoefening van meditatie, zazen, nam toe. De Amerikaanse dichter en essayist Gary Snyder – door Kerouac treffend geportretteerd in The Dharma Bums, en de Nederlandse schrijver Janwillem van de Wetering, schrijver van o.a. De Lege Spiegel en Het Dagende Niets, vertoefden enige tijd in het zelfde Zen-klooster in het Japanse Kyoto.
In het door Suzuki bekend geworden Rinzai-Zen staat de koan-beoefening centraal. Later raakte ook een andere vorm van Zen-boeddhisme bekend, t.w. het Soto-Zen waarin de nadruk ligt op het louter ‘zitten in aandacht’; shikan-taza. In de 20e eeuw ontwikkelde zich in Japan een nieuwe school die elementen van beide Zen-tradities in zich verenigt, de Sando-Kyodan-school. Inmiddels zijn ook Chinese, Koreaanse, en Vietnamese zustertradities van het Zen-boeddhisme tot het Westen doorgedrongen. De Vietnamese Zen-monnik Thich Nhat Hanh heeft grote internationale bekendheid gekregen.
Over het exotische Tibetaanse boeddhisme deden wel allerlei merkwaardige verhalen de ronde, maar er was daarover bij een groter publiek lange tijd niet veel meer bekend dan dat wat er te lezen was in avontuurlijke reisverslagen, zoals die van de Française Alexandra David-Neel. Niet zelden werd beweerd dat het Tibetaanse boeddhisme een door vermenging met sjamanisme en magische praktijken gedegenereerde variant van het boeddhisme was. Na de bezetting van Tibet door de Chinezen in 1959 en de daaropvolgende uittocht van Tibetaanse lama’s kantelde dat beeld. Kennis van en begrip voor het Tibetaanse boeddhisme is sindsdien sterk toegenomen, en nu wordt begrepen dat het veel unieke en authentiek- boeddhistische elementen bewaard heeft uit de laatste Indiase ontwikkelingsfase van het boeddhisme; de z.g. Pala-periode (ca. 700-1200 n.C.).
Nadat de Turkse veroveraars aan het einde van de twaalfde eeuw tenslotte ook noord- oost India aan zich onderworpen hadden verdween het boeddhisme uit vrijwel het gehele Indiase subcontinent, maar in het gebied van het huidige Nepal bleef een op het late Indiase boeddhisme teruggaande boeddhistische traditie en vele daartoe behorende waardevolle sanskriet-teksten, bewaard bij de kleine bevolkingsgroep van de Newari. Ook een groter publiek in het Westen is geboeid geraakt door de kleurrijke Tibetaanse traditie. Het optreden van de Dalai Lama, die in 1989 de Nobelprijs voor de Vrede ontving, heeft wereldwijd veel sympathie en interesse voor het boeddhisme gewekt.
Westerse belangstelling
Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is de belangstelling voor het boeddhisme in het Westen, en ook in Nederland, sterk toegenomen.
Die interesse gaat vooral uit naar de drie hier ter sprake gebrachte boeddhistische stromingen, en betreft, naast een algemene belangstelling voor de boeddhistische levensvisie en voor boeddhistische cultuur en kunst, in het bijzonder de praktische beoefening van meditatie. Veel westerlingen hebben daar in de laatste paar tientallen jaren ervaring mee opgedaan, en er zijn er niet weinige die inmiddels jarenlang intensief meditatie volgens boeddhistische richtlijnen beoefenen, en die die praktijk als een verrijking en verdieping van hun leven ervaren. Wel is het helaas vaak zo dat men alleen enigszins bekend is met de boeddhistische traditie waarbij men aansluiting heeft gevonden, en dat men weinig kennis heeft van de ontwikkelingsgeschiedenis van het boeddhisme of van de andere boeddhistische tradities. Onbegrip en misverstanden kunnen daarom gemakkelijk ontstaan, ook al omdat traditioneel denkende vertegenwoordigers van de grote boeddhistische stromingen niet zelden de superioriteit van de eigen traditie benadrukken.
Zo beroepen volgelingen van het Theravåda-boeddhisme zich er vaak op dat in hun tradi- tie de oorspronkelijke en dus ware leer van de Boeddha bewaard zou zijn. Zen-boeddhisten willen wel beweren dat hun methodes de meest directe en effectieve zijn omdat die theorie en intellect zouden overstijgen. Aanhangers van het Tibetaanse boeddhisme laten zich er graag op voorstaan dat hun leringen en methodes de meest veelzijdige en verst ontwikkelde en dus de “hoogste” zouden zijn. Het vergt openheid van geest en ook enige kennis om de betrekkelijkheid van zulke beweringen te kunnen beoordelen, en het verdient dan ook aanbeveling om te trachten iets meer te weten te komen over de gehele geschiedenis van het boeddhisme en over de voornaamste stromingen daarbinnen. Enige kritische zin is daarbij onmisbaar, want evenals alle andere religies is ook het boeddhisme in zijn diverse geïnstitutionaliseerde vormen in de loop van de geschiedenis in allerlei problemen en conflicten verwikkeld geraakt.
We vermelden enkele duidelijke voorbeelden, maar er zouden er meerdere genoemd kunnen worden. Op Sri Lanka vormt de opstelling van grote groepen van Theravåda-monniken in het etnisch conflict tussen de bevolkingsgroepen van Sinhalezen en Tamils nog altijd één van de ernstigste obstakels voor een vreedzame oplossing. Een aanzienlijk deel van het boeddhistische establishment in Japan – monniken en priesters – steunde in het midden van de vorige eeuw, soms niet zonder enthousiasme, de agressieve nationalistische politiek van de toenmalige Japanse regering. En de Dalai Lama zelf erkent dat het Tibet van voor de machtsovername door de Chinezen niet het romantische boeddhistische paradijs was zoals het soms al te naïef wordt voorgesteld in boeken en films. Daarnaast speelden zich in de loop van de geschiedenis ook binnen de tradities niet zelden allerlei interne conflicten af, en ook heden ten dage is dat het geval, zoals enkele jaren geleden in Zuid-Korea. Er is weliswaar in het boeddhisme veel wijsheid aanwezig, en ook zijn er vele uiterst waardevolle praktische richtlijnen voor een goede levenswijze in te vinden, maar helaas is het niet zo dat alle boeddhisten wijs zijn en een juiste levenswijze volgen. Indien men enige theoretische kennis over het boeddhisme wil verkrijgen is het verstandig om de boeddhistische stromingen in volgorde van hun historische ontwikkeling te bestuderen.
Zonder twijfel zijn de oudste bewaard gebleven leringen te vinden in de door de Theravåda-traditie bewaarde Pali-Canon, en daarom is bijzondere aandacht daarvoor op zijn plaats. Beginselen zoals de Drie Kenmerken van het Bestaan, de Vier Edele Waarheden, het Edele Achtvoudige Pad, de Drie Vuren, de Twaalfvoudige Keten van Oorzakelijk Ontstaan en, niet te vergeten de ideeën van karma en wedergeboorte, liggen alle aan de leringen en praktijken van de latere scholen ten grondslag. Kenmerkende Mahåyåna-ideeën als het bodhisattva-ideaal en de ‘Leegte’ zijn alleen begrijpelijk tegen de achtergrond van de oudere leer. De Zen-traditie en het Tibetaans boeddhisme zijn beide – zoals al is uitgelegd – latere ontwikkelingen van het Mahåyåna-boeddhisme.
Een theoretische studie van het boeddhisme kan het beste met de grondbegrippen van het oudste boeddhisme beginnen, en dat is dan ook de idee achter de opzet van deze inleidende cursus.
De toekomst van het boeddhisme in het westen
Wat de toekomst van het boeddhisme wereldwijd en meer speciaal in het Westen zal zijn is nu nog onduidelijk. Wel mag verwacht worden dat de belangstelling in het Westen voorlopig nog zal blijven toenemen. Die wordt mede gevoed door de groeiende belangstelling voor de psychologische en sinds kort meetbare neurologische effecten van de beoefening van boeddhistische meditatie, en door een breed gevoelde behoefte aan een duidelijke ethiek waarin de samenhang van alle aspecten van het leven tot uiting komt.
Het is niet erg waarschijnlijk dat de afzonderlijke boeddhistische stromingen met elkaar zullen versmelten. Daarvoor zijn zij onderling te zeer verschillend. Ook wordt daarvoor
aan de continuïteit van de eigen leertradities binnen de verschillende stromingen een te groot belang gehecht. Wel gaat de wederzijdse kennismaking van vertegenwoordigers van de verschillende stromingen voort, en groeit het begrip en respect voor elkaars tradities. Die ontmoetingen vinden voor het merendeel in westerse centra en op westerse podia plaats, want dat proces wordt juist ook gevoed door de belangstelling van veel westerlingen voor de diversiteit en veelzijdigheid van de verschillende boeddhistische tradities. In diverse opiniërende westerse boeddhistische tijdschriften – ook in het Nederlandstalige ‘Vorm en Leegte’ – komt die veelzijdige belangstelling tot uiting. In principe wordt in die media aan alle boeddhistische stromingen aandacht besteed. Ook de Nederlandse Boeddhistische Omroepstichting, de B.O.S., volgt een dergelijke beleidslijn. De academische studie van het boeddhisme, de boeddhologie, kan een bijdrage leveren aan het vestigen van nieuwe onderlinge verhoudingen tussen de stromingen door het aanleveren van een kritisch historisch kader waardoor duidelijker kan worden wanneer, waar en hoe de verschillende stromingen zich hebben ontwikkeld. Overigens zijn niet weinige van de nieuwere generatie westerse boeddhologen op een of andere wijze persoonlijk betrokken bij een van de boeddhistische tradities.
Het boeddhisme heeft zich in de loop van de geschiedenis aan vele culturen aangepast, en het heeft in dat proces ook allerlei elementen uit die culturen in zich opgenomen. Op den duur zullen zich vermoedelijk ook in het Westen dergelijke ontwikkelingen voordoen. Een van de kenmerken van de westerse belangstelling voor het boeddhisme is wel dat tot dusver weinig individuen gekozen hebben voor een leven als monnik of als non. In de westerse maatschappijen lijkt voor zo’n leefwijze ook weinig steun aanwezig te zijn. In de landen van herkomst zijn en waren het echter vooral de kloostergemeenschappen die de tradities bewaarden en voortzetten.
Mogelijk zal de traditionele verhouding van kloosterlingen en leken in het Westen ook inhoudelijk veranderingen ondergaan. Veel westerse meditatieleraren zijn leken en de meeste westerse centra worden door leken bestuurd. De kans bestaat dat daarmee gaandeweg dit “nieuwe” boeddhisme van zijn traditionele oorsprong vervreemd raakt, of zelfs dat het de historische banden als belemmerend gaat ervaren. Een voorbeeld; onderricht in Zen-meditatie wordt hier en daar in de vorm van anti-stress-cursussen tegen forse commerciële prijzen aangeboden. Dat is in strijd met een meer traditionele boeddhistische opvatting, die inhoudt dat onderricht in de leer pro bono gegeven zou moeten worden, of hoogstens tegen een vergoeding van onkosten. In de landen van herkomst werden monastieke gemeenschappen en leraren in principe door donaties ondersteund.
Een al te krampachtig vasthouden aan de tradities lijkt in het proces van transmissie van het boeddhisme naar het Westen geen verstandige optie, maar of een leken-boeddhisme, of een boeddhisme met een minimale institutionele basis, of een boeddhisme zonder traditie, levensvatbaar zal zijn is vooralsnog een open vraag.
Het is waarschijnlijk dat aan vrouwen een zeer belangrijke rol zal toekomen bij de verdere ontwikkeling van het boeddhisme in het Westen. In de huidige westerse samenlevingen gelden vrouwen als principieel gelijkwaardig aan mannen. In de Aziatische boeddhistische samenlevingen was dat niet het geval, en de status van vrouwen was dan ook altijd een lagere dan die van mannen. Dat gold ook voor de positie van nonnen in vergelijking tot die van monniken.
Sinds de 13e eeuw kent het Theravåda-boeddhisme overigens geen volledige nonnenwijding meer, en in het Tibetaanse boeddhisme was zelfs nooit een volle wijding voor vrouwen mogelijk. Alleen in de Chinese Mahåyåna-traditie kon en kan een volledige wijding tot boeddhistisch non verkregen worden. De laatste jaren zijn er in de Theravåda-landen diverse pogingen ondernomen om een volledige nonnenwijding te herintroduceren, maar die stuiten daarbij op een sterk verzet van conservatieve monniken.
De belangstelling van vrouwen voor het boeddhisme is opvallend groot, en veel westerse centra worden in belangrijke mate mede gedragen door vrouwen. Ook elders in de boeddhistische wereld is er zoiets als een voorzichtige emancipatie van vrouwen gaande. De Dalai Lama kende nog onlangs uitdrukkelijk een bijzondere rol toe aan westerse vrouwen, in het proces van een wereldwijde om- en hervorming van de boeddhistische tradities die nu gaande is.
Een andere belangrijke rol zal kunnen toevallen aan het zogenaamde ‘geëngageerde boeddhisme’, een nog betrekkelijk jonge wereldwijde en niet aan specifieke stromingen ver- bonden beweging van boeddhisten uit Azië en het Westen, in gang gezet door o.a. de hier eerder al genoemde Vietnamese monnik-activist Thich Nhat Hanh. Daarin wordt gestreefd naar een werkbare combinatie van meditatie en zinvolle daadwerkelijke maatschappelijke hulpverlening. Die beweging sluit aan op gangbare westerse opvattingen over sociale en humanitaire actie. Ook kritisch milieubewustzijn en milieuactivisme vanuit een boeddhistische motivatie kunnen beschouwd worden als vormen van geëngageerd boeddhisme. Nu nog gaat het bij het geëngageerd boeddhisme om een diffuus geheel van initiatieven en sociale experimenten, maar het is niet ondenkbaar dat het zich op langere termijn zal kunnen ontwikkelen tot een maatschappelijke factor van enige importantie.
Een al te naïeve acceptatie van het boeddhisme in één van zijn verschillende traditionele vormen, vanwege de mooie denkbeelden die erin besloten liggen, zal niet bevorderlijk kunnen zijn voor het ontstaan van een vitale synthese van het boeddhisme en de wijsgerige en wetenschappelijke tradities van het Westen.
Te vaak wordt gesteld dat verstandelijke activiteit en boeddhistische meditatiebeoefening onverenigbaar zouden zijn, of dat het kritisch intellect een onoverkomelijke hindernis zou vormen voor een geestelijke ontwikkeling.
Een ondervragende houding is echter niet per definitie strijdig met een leefwijze volgens boeddhistische beginselen, en in de oude Indiase boeddhistische tradities werd vaak en veelvuldig gediscussieerd.
De Pali-canon bevat vele voorbeelden van discussies uit de ontstaansperiode van het boeddhisme, en het eerder al genoemde Vragen van Koning Milinda vormt de neerslag van een uitvoerige filosofische dialoog. Vele teksten van latere datum maken duidelijk dat er een intensieve boeddhistische discussiecultuur bestond, en in verband daarmee ontwikkelde zich dan ook in de loop van de tijd een aan boeddhistische teksten gerelateerde theoretische logica.
In de Oost-Aziatische boeddhistische tradities van China, Korea en Japan zijn van zo’n discussiecultuur weinig sporen te vinden, wat zich ten dele laat verklaren door de geheel andere structuur van de daar gesproken talen. Maar in de Tibetaanse Sakya- en Gelug-tradities werd – en wordt – veelvuldig gedebatteerd, zoals dat ooit ook gebeurde in de grote Indiase kloosteruniversiteiten.
Bij de komst van het boeddhisme naar het Westen lijkt een kritische opstelling niet zonder noodzaak.
Recente publicaties over de houding van befaamde Japanse Zen-leraren voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben bij vele westerse aanhangers van het Zen-boeddhisme twijfel gezaaid over de ethische soliditeit van hun traditie. Ook de actuele diepgaande interne conflicten in de Tibetaanse Gelug- en Kagyu-scholen, de z.g. Shugden- en Karmapa-affaires, hebben bij vele westerse geïnteresseerden fundamentele vragen doen rijzen over de aard van die religieuze instituties.
Van geheel andere aard is de scepsis die geboden lijkt ten aanzien van de grote verscheidenheid aan mirakelverhalen die vooral in de Tibetaanse maar ook in de andere boeddhistische tradities de ronde doen.
Naast dergelijke kwesties lokte in het zeer recente verleden het in veler ogen merkwaardige of onwenselijke gedrag van enkele Aziatische en westerse boeddhistische leraren terecht de nodige kritische vragen uit.
Zulke gevallen maken duidelijk dat het noodzakelijk is om een helder onderscheid te maken tussen de bevrijdende boodschap van de Boeddha en de culturele of traditionele of idiosyncratische vormen waarin die overgedragen wordt.
Altijd zal er reden zijn om met respect de Boeddha, de Ontwaakte, te gedenken die zo’n tweeëneenhalf duizend jaar geleden een bevrijdend inzicht verkreeg, en die, diep begaan met het leed in de wereld, op basis daarvan een in beginsel kernachtige en praktische leer onderwees, die ongekende aantallen mensen tot steun en leidraad in het leven was en is.
Namo buddhåya
Aangeraden literatuur
Hans Wolfgang Schumann – ‘De historische Boeddha’ uitg. Asoka –
isbn 9056700162 – € 20,40
zeer lezenswaardige biografie en achtergronden
W.S. Rahula – ‘Wat de Boeddha onderwees’
uitg. Karnak – isbn 9063500483 – € 16,-
goed leesbare en overzichtelijke inleiding tot het Theravåda-boeddhisme
‘De verzameling van lange leerredes’ [‘Digha-Nikåya’], vert. Jan de Breet en Rob Janssen
uitg. Asoka [Klassieke Tekstbibliotheek] – isbn 9056700618 – € 57,-
deze bundel en de hieronder genoemde bundels bevatten nauwgezette, goed leesbare en van toelichtingen voorziene vertalingen van klassieke teksten uit de Pali-canon
‘De verzameling van middellange leerredes’ [‘Majjhima-Nikåya’], 3 delen, vert. Jan de Breet en Rob Janssen
uitg. Asoka [Klassieke Tekstbibliotheek] – isbn 9056700960, 9056701029, 9056701096 – per deel € 49,50
‘De verzameling van korte teksten’ 1 [‘Sutta-Nipåta’ & ‘Dhammapada’], vert. Jan de Breet en Rob Janssen
uitg. Asoka [Klassieke Tekstbibliotheek] – isbn 9056700839 – € 28,50
‘De vragen van Milinda’ , vert. T. Kurpershoek-Scherft
uitg. Asoka [Klassieke Tekstbibliotheek] – isbn 9056700146 – € 15,50
een beroemde klassieke dialoog tussen een vorst en een boeddhistische monnik
‘De grote weg naar het licht’: een keuze uit de literatuur van het mahåyåna-boeddhisme , vert. Jacob Ensink
uitg. Asoka [Klassieke Tekstbibliotheek] – isbn 9056700707 – € 21,50
een uitstekende Nederlandse bloemlezing van uit het Sanskriet vertaalde Mahåyåna-tekst- fragmenten met toelichtingen
Joseph Goldstein – ‘Vipassanå: Inzichtmeditatie als pad tot bevrijding’
uitg. Asoka – isbn 9056700472 – € 15,50
inleiding tot de meest bekende meditatiemethode van de Theravåda-traditie.
Sharon Salzberg – ‘Liefdevolle vriendelijkheid’
uitg. Asoka – isbn 905670009X – € 15,50
over mettå-meditatie in combinatie met vipassanå-meditatie
Nico Tydeman – ‘Zitten – de praktijk van Zen –
uitg. Karnak – isbn 9663500122 – € 16,-
over zazen, de meditatiemethode van het Zen-boeddhisme
Nico Tydeman – ‘Koan: Contemplatie op woorden en gebaren’
uitg. Asoka – isbn 9056701037 – € 15,50
over de koan-methode in het Zen-boeddhisme
Thich Nhat Hanh – ‘Het hart van Boeddha’s leer’
uitg. Becht – isbn 9023010272 – € 21,90
bijzondere inleiding door een bekende boeddhistische charismaticus die mede de beweging van het ‘geëngageerd boeddhisme’ initieerde
Janwillem van de Wetering – ‘De lege spiegel’
uitg. Synthese – isbn 9060303296 – € 14,90
bestseller, boeiend verslag van een verblijf in een Zen-klooster
Dalai Lama – ‘Vriendelijkheid en helder inzicht’
uitg. Synthese – isbn 9062717314 – € 12,50
beroemd geworden inleiding van de hand van de Dalai Lama
Kaloe Rinpochee – ‘De Dharma’
uitg. Kunchab Publicaties – isbn 9074815049 – € 15,50
zeer toegankelijke inleiding tot het Tibetaanse boeddhisme door een befaamde Tibetaanse meester
Lama Karta – ‘Inleiding tot het Boeddhisme’
uitg. Kunchab Publicaties – isbn 9074815065 – € 12,30
heldere elementaire inleiding tot het Tibetaanse boeddhisme
Lama Karta – ‘Kringloop van bardo’s’
uitg. Kunchab Publicaties – isbn 907481509x – € 12,30
over sterven en wedergeboorte volgens de Tibetaanse traditie