EEN KORTE GESCHIEDENIS VAN HET BOEDDHISME
Wat we in het Westen boeddhisme noemen staat in het Oosten bekend als de Boeddha- Dharma (S) of Boeddha-Dhamma (P) – de door de Boeddha verkondigde Leer. Men zou deze Leer kunnen vergelijken met een plant die zijn zaden afgeworpen heeft en vervolgens zelf afgestorven is. De moederplant (het oude Indiase boeddhisme) is verdwenen, maar de zaden hebben zich verspreid, en net zoals een plant zich aanpast aan nieuwe omstandigheden wanneer zij zich uitzaait op vreemde bodem, zo heeft het boeddhisme zich aangepast aan een verscheidenheid van nieuwe milieus en culturen.
het leven van siddhårtha gautama
Siddhårtha Gautama (S) of Siddhattha Gotama (P) was de naam van degene die later bekend zou worden als de Boeddha, de Ontwaakte. Siddhårtha was zijn eigennaam, Gautama de naam van zijn familie of clan. In het Mahåparinibbåna-Sutta zegt hij zelf, in een gesprek kort voor zijn overlijden, dat hij tachtig jaar oud is, (DN II 100). Volgens de Theravåda-traditie leefde hij van 624-544 v.Chr. Volgens de jongste wetenschappelijke inzichten echter werd hij geboren omstreeks het jaar 490 v.Chr. en stierf hij rond 410 v.Chr.
Hij werd geboren in de republiek van de Sakya-stam. Zijn vader was de gekozen vorst (råja) Suddhodana van het staatje dat aan de voet van het Himalaya-gebergte lag, aan weers- zijden van de huidige grens tussen de Indiase deelstaat Uttar Pradesh en Nepal. De republiek was onderhorig aan het veel grotere koninkrijk Kosala in de Ganges-vlakte. De jonge Sid- dhårtha leefde negenentwintig jaar in Kapilavastu, de hoofdplaats van de Sakya’s. Omdat hij tot het volk van de Sakya’s behoorde wordt hij soms aangeduid als Sakyamuni, ‘de wijze der Sakya’s’.
Vorst Suddhodana was getrouwd met twee zusters die nichten van hem waren. De oudste van hen heette Måyå en deze was zijn hoofdvrouw. Zij werd de moeder van Siddhårtha. Toen Måyå hoogzwanger was ging zij op weg naar het huis van haar ouders om daar haar kind ter wereld te brengen. De geboorte geschiedde echter eerder dan verwacht. Niet ver van het dorpje Lumbin⁄ (thans Rummindai in Nepal), in de open lucht, in de schaduw van een damarboom aanschouwde het kind, dat later ‘het licht der drie werelden’ genoemd zou worden, het levenslicht. Dat gebeurde tijdens de vijfde volle maan van het jaar, in de maand die Vesåkha heette. Na de bevalling keerden moeder en kind met hun gevolg terug naar Kapilavastu, waar Måyå zeven dagen later overleed. Pajåpat⁄, haar zuster en de tweede
echtgenote van zijn vader, nam de zorg voor Siddhårtha op zich. Het kind werd getoond aan een oude wijze ziener die Asita heette. Volgens de legende voorspelde deze een grote toekomst voor het kind, hetzij als wereldheerser, hetzij als geestelijk leidsman, als een ‘Ont- waakte’, (Snip vers 685 vv.).
Van zijn jonge jaren weten we weinig af. Zelf merkte Siddhårtha op dat hij in zijn jeugd zeer verwend was, (AN 3 39). Toen hij zestien jaar oud was werd hij uitgehuwelijkt aan zijn nichtje Yasodharå.
Het huwelijk bleef dertien jaar lang kinderloos. Toen Siddhårtha negenentwintig jaar was werd zijn zoon geboren die Råhula genoemd werd. Diezelfde dag verliet hij zijn vrouw en zijn kind en zijn familie om het thuisloze leven van een zwervend asceet te gaan leiden.
de vier hemelse boodschappers
De legende (Jåt I 59) verhaalt van een vader, vorst Suddhodana, die zich zorgen maakte over zijn zoon, prins Siddhårtha. Bij de geboorte van de jonge prins was immers door de ziener Asita voorspeld dat het kind ofwel een groot wereldheerser zou worden ofwel een grote wijze. Zijn vader die beoogde dat zijn zoon hem zou opvolgen als vorst had natuurlijk meer interesse in de eerste mogelijkheid, en daarom poogde hij hem af te schermen van de harde feiten van het menselijk bestaan. Confrontatie daarmee zou zijn geest immers te veel in beslag kunnen nemen en aanleiding geven tot filosofisch gepieker over de zin van het leven, de aard van het lijden in de wereld en soortgelijke overwegingen. Daarom hield de vader zijn zoon zoveel mogelijk binnen de paleismuren en voorzag hem daar van alle denkbare geneugten. Volgens de legende maakte de prins echter toch vier tochten per wagen in de omgeving van het paleis, samen met zijn wagenmenner Channa, en daarbij ontmoette hij vier door de goden gezonden ‘hemelse boodschappers’. De eerste keer zag hij een stokoude man, de keer daarop een doodziek mens, en de daaropvolgende keer een lijk dat vervoerd werd naar de verbrandingsplaats. Elke keer vroeg hij zijn wagenmenner of hem ook zo’n lot beschoren was, en elke keer antwoordde Channa bevestigend. Op zijn laatste tocht zag hij een heilige man met een sereen voorkomen in het schamele gewaad van een asceet. Deze verschijning maakte grote indruk op hem. Hij begreep dat er een mogelijkheid moest zijn om aan het leed in de wereld te ontsnappen en besloot om nog diezelfde nacht zijn vrouw en pasgeboren zoon te verlaten om zijn geestelijke zoektocht te beginnen.
Uiteraard vormt deze legende geen weergave van de werkelijke gang van zaken. Wel mag worden vermoed dat Siddhårtha in aanleg een beschouwelijk ingestelde, sensitieve en intelligente jongeman geweest zal zijn.
Wat vermoedelijk bijgedragen heeft tot zijn vorming waren de raadsvergaderingen en rechtszittingen die hij als zoon van de vorst bijgewoond zal hebben. Het zal zijn verstand gescherpt hebben, en ook de vaardigheid om zich nauwkeurig uit te drukken, waarvan de oude teksten uit de Pali-Canon getuigen.
de spirituele zoektocht
Siddhårtha moet zich niet bijzonder gelukkig gevoeld hebben in zijn eerdere bestaan. “Benauwend is het leven in de huiselijke omgeving, een stoffig pad; het asceetschap is de vrije hemel”, zegt hij op verscheidene plaatsen in de Pali-Canon, (o.a. MN I 240).
Het is zeer goed mogelijk dat hij zich tot de samana’s of paribbåjaka’s (zwervende asceten) aangetrokken gevoeld heeft. Dit waren rondtrekkende religieuze bedelaars – enigszins te vergelijken met de sådhu’s in het huidige India – een soort geestelijke avonturiers, die geen belangstelling hadden voor de traditionele Vedische hymnen en de brahmaanse offercultus. Als wereldverzakers en spirituele vrijdenkers streefden de besten onder hen naar bevrijdende mystieke ervaringen en daarmee verbonden geestelijke inzichten. Men kon dergelijke lieden ontmoeten in de buiten de stadswallen aangelegde parken, waar zij vaak bivakkeerden, en van waaruit zij de stad bezochten tijdens hun bedelronde.
In die dagen was het gebruikelijk dat men, als men het spirituele pad wilde betreden, in de leer ging bij een brahmaan of een asceet. Zo deed ook Siddhårtha, nadat hij zijn eerdere leven verzaakt had. Hij trainde bij twee beroemde leermeesters en maakte zich snel hun leer en meditatiemethoden eigen. Maar hij kwam tot de conclusie dat hun leer “niet tot afwending, tot vrijheid van hartstochten, tot ophouden, tot kalmering, tot hoger inzicht, tot ontwaken, tot nirvana” leidde, (MN I 163 vv).
Tenslotte besloot hij om zelfstandig zijn zoektocht voort te zetten, en om te trachten door middel van versterving de toestand van geestelijke bevrijding te bereiken, (MN I 242), maar ook dat tot het uiterste volgehouden streven leidde niet tot een bevrijdend geestelijk inzicht, (MN I 81).
Na een lange tocht kwam hij in gezelschap van vijf andere asceten uiteindelijk in het aan de oever van de rivier Nerañjarå gelegen Uruvelå – het huidige Bodh Gåya – aan, de plek waar hij tenslotte het nirvana zou bereiken, (MN I 166-67). Daar beoefenden zij extreme ascese. Siddhårtha ging daarin het verst tot hij tenslotte, aan het eind van zijn krachten, tot het besef kwam dat er een andere weg tot geestelijke bevrijding moest zijn dan de weg van lichamelijke versterving.
Hij herinnerde zich hoe hij ooit in zijn jeugd een moeiteloze meditatieve toestand had ervaren toen hij op een dag in vreugdevolle rust verzonken geraakt was, zittend onder een jambu-boom, terwijl zijn vader, (misschien in het kader van een religieus ceremonieel), een akker ploegde. Wellicht zou zo’n vorm van meditatie toegang kunnen bieden tot het verwerven van het bevrijdend inzicht.
Hij begon weer enig voedsel tot zich te nemen om op krachten te komen, waarop de vijf asceten die hem vergezeld hadden zich gedesillusioneerd van hem afwendden en hem verlieten. Pas later zou hij hen terugzien in Benares, waar zij zijn eerste leerlingen zouden worden.
het ontwaken
Geïnspireerd door de herinnering aan de ervaring uit zijn jeugd bereikte hij tenslotte een toestand van uiterste helderheid en gelijkmoedigheid, vrij van vreugde en leed. Maar dit was nog niet het door hem gezochte verlossende inzicht.
Nu richtte hij zijn geest op de herinnering aan zijn vroegere bestaansvormen. Hij zag duizenden vroegere geboortes aan zijn geestesoog voorbijtrekken. Dit eerste ‘weten’ (vijjå) verkreeg hij volgens zijn eigen woorden tijdens de eerste nachtwake, tussen negen uur ‘s avonds en middernacht, (MN I 248). Tijdens de tweede nachtwake, tussen middernacht en drie uur in de morgen, daagde het tweede ‘weten’, namelijk het inzicht in het effect van daden: heilzame daden hebben een goede en onheilzame daden een slechte bestemming na de dood tot gevolg. Hij zag hoe mensen als gevolg van hun goede daden oprezen naar een hemelse wereld of als gevolg van hun slechte daden afdaalden naar een onderwereld. In de laatste nachtwake tenslotte, tussen drie en zes uur in de morgen, stiet hij door tot het derde ‘weten’.
“Ik richtte mijn geest op de kennis van de vernietiging van de mentale vergiften (åsava) en onderkende in overeenstemming met de werkelijkheid: “Dit is lijden (dukkha); dit is de oorzaak ervan; dit is de opheffing ervan; dit is de weg tot opheffing ervan.” En terwijl ik dit onderkende en inzag, werd mijn geest bevrijd van de mentale vergiften: van lust, van begeerte naar bestaan en van onwetendheid. Het besef drong tot mij door: “Vernietigd is [voor mij] de wedergeboorte, verwezenlijkt heb ik het heilige leven, wat te doen was, is gedaan, er is niets meer dat tot terugkomst hier leidt.” Dit was het derde ‘weten’, dat door mij verkregen werd in de derde nachtwake. Onwetendheid werd verdreven, kennis rees op; duisternis werd verdreven, een licht ging op, zoals dat gebeurt bij iemand die voortdurend alert, bezield en vastberaden is” (MN I 249; zie ook MN I 167).
Zo kwam Siddhårtha tenslotte tot het bevrijdende Ontwaken (bodhi) en daarmee was hij een Boeddha, een Ontwaakte, geworden. Hij had zich van alle vormen van mentaal lijden bevrijd en had zichzelf verlost uit de kringloop van wedergeboortes (saµsåra).
In boeddhistische landen wordt dit feit herdacht op de dag van de volle maan in de vijfde maand van het jaar (Vesåkha). Bij ons valt die dag meestal in de maand mei.
de prediking van de leer
Enkele weken na zijn Ontwaken begaf hij zich naar Benares om aan zijn voormalige vijf metgezellen de door hem gevonden Leer uiteen te zetten. De resterende 45 jaar van zijn leven bracht hij door met omzwervingen in de landstreek van de huidige Indiase deelstaten Bihar en Uttar Pradesh, zijn leer verkondigend aan allen die haar horen wilden. Hij verwierf
talloze volgelingen, waarvan er velen in navolging van hemzelf een leven als thuisloos asceet opnamen. Na enige tijd ontstond de gewoonte om tijdens de regentijd – een periode van 3 à 4 maanden, ongeveer van juli tot november – in grotere groepen op een vaste plaats te verblijven. Daaruit ontstonden nog tijdens het leven van de Boeddha gevestigde gemeenschappen van monniken, en later ook van nonnen, met een groot aantal gedetailleerde leefregels. Zulke kloostergemeenschappen zijn voor de verdere ontwikkeling van het boeddhisme als traditie en als religie van groot belang geweest. Deze groepen en gemeenschappen werden gesteund en onderhouden door eraan verbonden lekengemeenschappen. Daartoe behoorden al in de vroegste perioden ettelijke vorsten en andere machtige en rijke begunstigers.
Het Ontwaken, of – ook wel – de Verlichting, van de mens Siddhårtha Gautama is het centrale gegeven in het boeddhisme. Daaraan is de kernboodschap van de boeddhistische leer ontleend, die inhoudt dat het in principe voor alle mensen mogelijk is om tot een dergelijk Ontwaken te komen.
De werkelijkheid van de staat van ontwaakt zijn, het nirvana, is echter niet in woorden uit te drukken. Nirvana kan niet volledig begrepen worden door de menselijke geest in zijn ‘gebonden’ staat. Men kan erover praten en denken, maar het kan nooit ervaren wor- den totdat de geest (citta) bevrijd is van vastgeroeste denkpatronen en conditioneringen (saπkhåra’s) die ons vermogen om de dingen te zien zoals ze zijn verduisteren. Wat aan anderen overgedragen kan worden is geen direct inzicht, maar alleen aanwijzingen hoe dat inzicht verworven zou kunnen worden, mits men zich er voor inspant.
Siddhårtha’s inzicht in de derde wake van de nacht van zijn Verlichting – “dit is lijden; dit is de oorzaak ervan; dit is de opheffing ervan; dit is de weg tot opheffing ervan.” – staat bekend als de ‘Vier Edele Waarheden’. In Les 4 worden zij uitvoerig behandeld. Hier volstaat een korte samenvatting. Merk op dat de formulering de vorm heeft van een geneeskundig oordeel: diagnose van een ziekte en de oorzaak daarvan, de mogelijkheid van genezing en de daartoe voorgestane behandelwijze.
- Het onbetwistbare feit dat alle wezens lijden.
- Het feit dat de oorzaak van dit lijden gelegen is in begeerte, (de oorzaak wordt ook vaak aangeduid als verblinding, verwarring of onwetendheid).
- Het feit dat het mogelijk is zich van dit lijden te bevrijden, n.l. door verwijdering van de oorzaak.
- De acht manieren om de oorzaak van het lijden te verwijderen, ook wel het ‘Edele Acht- voudige Pad’ genoemd.
De Vier Edele Waarheden vormen de hoeksteen van het gehele boeddhisme. Hoewel diep- zinnig zijn ze ook zeer eenvoudig. Er zijn boeken over vol geschreven met uitleg en commentaar, maar de werkelijke betekenis ervan kunnen we in ons eigen leven en in ons innerlijk vinden.
de drie belangrijkste stromingen binnen het boeddhisme
In het heden ten dage bestaande boeddhisme worden meestal grofweg drie hoofdstromingen onderscheiden, t.w. het Theravåda-boeddhisme, (letterlijk ‘de leer der Ouden’), de diverse scholen van het Oostaziatische Mahåyåna-boeddhisme, (b.v. Ch’an- en Zen-boeddhisme, en ook de Zuivere Land-scholen), en het Vajrayåna of ‘het Diamanten Voertuig’, waarmee dan het Tibetaanse boeddhisme wordt bedoeld. Die laatste stroming is in feite een late ont- wikkeling van het Mahåyåna-boeddhisme.
In boeddhistische geschriften treft men wel de term ‘Hinayåna’, ofwel ‘Kleine Voertuig’, aan om er de oudere boeddhistische scholen mee aan te duiden die in de eerste eeuwen na de dood van de Boeddha ontstonden, en waarvan de huidige Theravåda-school de laatste nabestaande is. Omdat de term Hinayåna een geringschattende betekenis heeft, moet men deze benaming in elk geval niet gebruiken om er het Theravåda-boeddhisme mee te benoe- men, zoals dat ook in oudere boeddhologische studies wel gebruikelijk was.
Voor zover nagegaan kan worden speelden doctrinaire verschillen tussen de boeddhistische scholen, ook na de opkomst van het Mahåyåna, doorgaans slechts een geringe rol. Aanhangers van de verschillende scholen leefden vaak samen in dezelfde kloostergemeenschappen, en tussen kloostergemeenschappen onderling hadden meningsverschillen voor- namelijk betrekking op leefregels van ondergeschikt belang.
Volgens Theravåda-boeddhisten beschouwde de grote Indiase keizer Asoka (268-233 v.Chr.), die het boeddhisme zeer gunstig gezind was en een belangrijke rol gespeeld heeft bij de vestiging en verbreiding ervan, de leringen van hun school als de enig ware, orthodoxe vorm van de boeddhistische leer, (maar dergelijke beweringen worden ook gevonden in de teksten van de nu niet meer levende Sarvastivåda-traditie).
De Theravådins zijn verantwoordelijk geweest voor het bewaren van de Pali-Canon, die het oudste bewaard gebleven verslag bevat van het onderricht van de Boeddha. Na ongeveer drieën een halve eeuw mondeling te zijn overgeleverd werden de teksten door Theravåda- monniken op Sri Lanka op schrift gesteld in het Pali.
Dat daarbij een tekstbewerking heeft plaats gevonden staat voor deskundigen vast. Het taalgebruik is niet dat van de gewone omgangstaal, en bovendien heeft de Boeddha zeker geen Pali – een Middelindische taal – gesproken maar zeer waarschijnlijk de taal van het land Magadha – het oud-Magadhi – en in elk geval hebben zijn woorden een vertaling ondergaan.
Geografisch is het Theravåda-boeddhisme tegenwoordig te vinden in Sri Lanka, Myan- mar (Birma), Thailand, Cambodja en Laos. Het Mahåyåna treffen we aan in China, Korea, Japan en Vietnam. Het Vajrayåna vinden we in het nu tot China gerekende Tibet, in Bhutan en Nepal, en in enkele kleinere gebieden in India (o.a. Sikkim en Ladakh), en in Mongolië. In Lessen 7 en 8 wordt uitgebreid aandacht besteed aan het Mahåyåna- en het Vajrayåna- boeddhisme.
Al deze boeddhistische stromingen vertonen uiterlijk weliswaar grote verschillen in ri-
tueel en ceremonieel, religieuze kunst, omgangsvormen, leefregels en meditatiemethoden, maar vanuit een beter geïnformeerd perspectief gaat het hier toch slechts om verschillen in benadering van fundamentele waarheden, waarover in hoofdzaak goeddeels overeenstemming bestaat.
de verspreiding van het boeddhisme
Rond 1200 was het boeddhisme vrijwel geheel uit het Indiase subcontinent verdwenen. Hoe dit historisch proces precies verlopen is, is niet helemaal duidelijk. Een van de belangrijkste oorzaken moet vermoedelijk gezocht worden in een opleving van oudere opvattingen en gebruiken, die beter aansloten bij de religieuze behoeften en belevingswijzen van de bevolking en bij bestaande sociale structuren – denk o.a. aan het kastenstelsel dat door de Boeddha bekritiseerd werd.
Het oude India was lang voor het optreden van de Boeddha een gebied waar eerbiedwaardige oude religieuze tradities heersten. Vast staat dat er geleidelijk in de diverse Mahåyåna- stromingen allerlei oude “hindoeïstische” elementen waren binnengeslopen – zoals godenverering en tantrische praktijken – zodat het verschil tussen beide religies enigszins vervaagde. Terwijl het boeddhisme werd geabsorbeerd door het hindoeïsme, oefende het daar tegelijkertijd ook een zekere hervormende invloed op uit. Men kan daarbij denken aan de Vedånta-school, die zonder twijfel veel te danken heeft aan het boeddhisme. De belang- rijkste Vedånta-wijsgeer, Çaπkara (788-820), die het boeddhisme in debatten fel bestreed, was zo sterk beïnvloed door het boeddhisme dat zijn collega’s hem wel een crypto-boeddhist noemden.
De doodsklap aan het Indiase boeddhisme werd uitgedeeld door Turkse veroveraars die al vroeg in de achtste eeuw India binnenvielen en gaandeweg geheel Noord-India aan zich onderwierpen, en die daarbij stelselmatig de boeddhistische kloosters plunderden en verwoestten. Uiteindelijk in vernietigden zij in 1197 de laatste nog bestaande boeddhistische universiteit van Nålandå, waarbij duizenden monniken het leven lieten. De gelukkigen konden ontsnappen naar Tibet en naar Zuidoost-Azië.
Zonder de kloostergemeenschappen zal het boeddhisme zijn levensvatbaarheid in het land van oorsprong hebben verloren.
In 1235 vond een Tibetaanse reiziger te Nålandå nog een oude monnik die te midden van de ruïnes Sanskriet doceerde aan zeventig monniken die daar nog aanwezig waren. Tijdens het bezoek van de Tibetaan vielen driehonderd moslimsoldaten uit de naburige garnizoensplaats Udda~∂apura weer Nålandå binnen met de bedoeling de nog overgebleven monniken te doden en de ruïnes te doorzoeken op eventueel begraven kostbaarheden. De monniken werden gelukkig bijtijds gewaarschuwd en konden het vege lijf redden.
De laatste vijftig jaar zien we een nieuwe opbloei van het boeddhisme in India in de vorm van een emancipatiebeweging van kastelozen.
Het boeddhisme bereikte Sri Lanka gedurende de regering van de Indiase keizer Asoka, en beleefde op dat eiland een bewogen geschiedenis. Het werd al vroeg een factor in de oorlogen tussen Sinhalezen en Tamils, en ook werd Sri Lanka het toneel van enkele elkaar eeuwenlang beconcurrerende Theravåda-facties; een conservatieve groep die tenslotte de overhand kreeg en enkele groepen die meer openstonden voor Mahåyåna-ideeën.
Het was de conservatieve groepering die aan het einde van de eerste eeuw v. Chr. de aanzet had gegeven tot het op schrift stellen van de Pali-Canon, en deze binnen de Theravåda- traditie wist te bewaren, samen met een uitgebreide verzameling vroege commentaren. Die laatste werden in de 5e eeuw n.C. vanuit het Sinhalees in het Pali vertaald door de monnik Buddhaghosa. Deze geleerde is ook de auteur van het bekendste compendium van de orthodoxe Theravåda-leer, de Visuddhimagga.
Tijdens de periode van de Europese kolonisatie ondervond het boeddhisme een grote terugslag, maar aan het einde van de 19e eeuw vond, als onderdeel van een nationalistische emancipatie-beweging, een heropleving plaats. Tegenwoordig vormt Sri Lanka een stevige basis voor diverse Theravåda-groeperingen, waarbij aangetekend moet worden dat sommige groepen van monniken ook heden ten dage etnocentrische ideeën aanhangen en politiek tumult niet schuwen.
Myanmar (Birma) is een ander sterk door het boeddhisme gevormd land. Het jaar waarin de Leer daar ingang vond, is onbekend, maar dat lag vermoedelijk rond het begin van de westerse jaartelling. Samen met Sri Lanka en Thailand is het in de loop van de geschiedenis een van de belangrijkste bolwerken van het orthodoxe Theravåda-boeddhisme geworden, hoewel onder de huidige politieke omstandigheden de monniksgemeenschappen sterk onder druk staan om zich te conformeren aan de wensen van het heersende militaire regime.
In de Birmese kloosters wordt van oudsher grote waarde toegekend aan bestudering van de Abhidhamma, het filosofisch-analytische derde deel van de Pali-Canon.
In het midden van de vorige eeuw ontstond onder leken grote belangstelling voor de beoefening van vipassanå-meditatie, een interesse die werd aangemoedigd door leden van de Sangha, m.n. de bekende meditatieleraar Mahasi Sayadaw. Ook vele westerlingen deden met de door deze leraar voorgestane methode hun eerste praktische ervaring met boed- dhistische meditatie op.
In Thailand is het orthodoxe Theravåda-boeddhisme sinds het einde van de negentiende eeuw de officiële staatsreligie, met de vorst en een door deze aangesteld Hoofd van de Sangha als bewakers en beschermers van de religie. Volgens een nog steeds sterke traditie, die ook elders in Zuidoost-Azië voorkomt, verblijven veel jongens of jonge mannen gedurende enkele maanden of een jaar als novicen in het klooster. Er zijn er ook die monnik blijven, hoewel niet zelden eerder uit sociale of economische motieven dan op grond van spirituele overwegingen. Hoe het ook zij, het boeddhisme is nog steeds diep geworteld in de religieuze beleving van de bevolking, hoewel vele nu nog bestaande traditionele waarden ernstig bedreigd worden door steeds krachtiger wordende invloeden van buitenaf.
Ook in Laos en Cambodja treffen we het Theravåda-boeddhisme aan. In Laos heeft het door het communistische regime een bescheiden sociale rol toegewezen gekregen waardoor het min of meer tot op heden heeft kunnen voortbestaan.
In Cambodja is de situatie anders. Daar vindt een zeer langzaam herstel plaats na de jaren van harde onderdrukking door de Rode Khmer, waarbij ook boeddhistische monniken en hun kloosters doelwit van systematische agressie waren.
Het Mahåyåna-boeddhisme bereikte China langs twee wegen: over land via de karavaanwe- gen door Centraal-Azië naar Noord-China, en over zee langs de kusten van Zuidoost-Azië naar het zuiden van China. Het eerste vond al plaats aan het begin van de westerse jaartel- ling, en daarbij vervulden boeddhisten van Centraal-Aziatische origine een belangrijke rol als intermediairs en als vertalers.
China kende een eigen hoogontwikkelde cultuur gebaseerd op principes die niet goed verenigbaar waren met het boeddhistische gedachtegoed, maar de inheemse taoïstische beschouwingswijze bood toch enige aanknopingspunten, en er bestond voldoende belangstelling om de leringen van de Boeddha nader te onderzoeken.
Met dat doel werden expedities uitgezonden om meer geschriften uit India te halen. Be- paalde boeddhistische soetra’s kwamen in China in hoog aanzien te staan, b.v. het Lotus- Soetra en het Avatamsaka-Soetra, en daarmee verband houdend ontstonden verscheidene scholen zoals de Tiantai-school en de Huayan-school. In het Chan-boeddhisme, waarin de leer van het ‘plotseling ontwaken’ grote aandacht kreeg, ging de belangstelling allereerst uit naar het praktiseren van meditatie in plaats van naar scholastieke studie. In de Chinese ‘Zuivere Land’-scholen was devotie het meest kenmerkend element.
In de loop der eeuwen beleefde het boeddhisme in China zowel grote bloei als groot verval. Het verdween echter nooit van het toneel. Na tientallen jaren van vervolging, onderdrukking en verwoesting door het communistisch regime vindt er momenteel een zekere opleving plaats. In het door de Volksrepubliek geannexeerde Tibet is er nog steeds sprake van ernstige repressie. Onderhandelingen tussen de regering en de Dalai Lama over culturele (en dus ook religieuze) autonomie bleven tot dusver zonder resultaat. In Taiwan heeft het boeddhisme veel aanhang en van daaruit vindt de laatste jaren missionering plaats. Op de historie van het boeddhisme in sterk door China beïnvloede landen als Korea en Vietnam kunnen we in dit korte bestek niet ingaan.
Het boeddhisme werd rond de zesde eeuw naar Japan gebracht vanuit China. De Jodo Shinshu-school, een ‘Zuivere Land’-school, is er het diepst geworteld. Daarin ligt de na- druk op de verlossende kracht van de geloften van de transcendente Boeddha Amida, de Boeddha van het Onmetelijke Licht. In deze school wordt geleerd dat het regelmatig en
vol vertrouwen uitspreken van de naam van deze Boeddha de mens tot Ontwaken zal brengen. De mens is niet in staat op ‘eigen kracht’ (jiriki) dit doel te bereiken. Alleen de ‘ander-kracht’ (tariki) van Amida’s geloften kan hem daarheen leiden. Toch stamt ook deze ‘ander-kracht’ uit de mens zelf, n.l. uit het vertrouwen in Amida’s reddend vermogen. De term ‘Zuiver Land’ heeft betrekking op het paradijs van Amida waarin aanhangers hopen wedergeboren te worden.
De Chinese Tiantai- en Huayan-scholen bestaan voort als de Tendai- en de Kegon-school, de esoterische Chenyen-school leeft voort als Shingon-school, en de voornaamste Chan- tradities kregen in Japan opnieuw vorm als Rinzai- en Soto-Zen.
Voorts zijn er in Japan enkele nieuwe boeddhistische bewegingen ontstaan waarvan de Soka Gakkai-beweging de bekendste is.
Sedert de achtste eeuw kwam het Mahåyåna-boeddhisme in twee onderscheiden fasen naar Tibet. De in de laatste ontwikkelingsfase van het boeddhisme in India ontstane esoterische ‘tantrische’ Vajrayåna-leringen en -methoden vormden daar het meest opvallende onder- deel van. In Tibet stuitte het boeddhisme op het locale sjamanisme, en nam daarvan enkele gebruiken – b.v. het raadplegen van orakels – in zich op.
Vier grote scholen ontstonden in Tibet, waarvan die van de Gelugpa’s de jongste en in politiek opzicht de belangrijkste was.
De Dalai Lama’s waren zowel geestelijk leider van de Gelugpa-school als staatshoofd van Centraal-Tibet. De huidige veertiende Dalai Lama leeft sedert zijn vlucht voor de Chinezen in 1959 in ballingschap in Dharamsala in India, en is sinds hij in 1989 de Nobelprijs voor de Vrede ontving ook in het Westen een bekende persoonlijkheid geworden. Vele Tibetaanse leraren leven inmiddels in het Westen en daardoor is er nu veel meer gelegenheid om kennis te maken met de levende praktijk van het Tibetaanse boeddhisme dan eerder.
Bhutan en Nepal en een aantal ten zuiden van de Himalaya gelegen Indiase gebieden, (Sikkim, Ladakh), vormen kleine enclaves waar het Tibetaans boeddhisme nog levend is. In Mongolië is er na vele tientallen jaren van harde repressie sprake van een kleine opleving.
het boeddhisme in het westen
Er zijn westerlingen geweest die beweerden dat het zinloos zou zijn, ja zelfs gevaarlijk, om vreemde religies te importeren in het Westen. Maar als het boeddhisme ooit overgeplant kon worden van India naar Japan, dan is er weinig reden waarom het niet ook wortel zou kunnen schieten in het Westen. Westerlingen verschillen niet zo heel veel meer van Indiërs dan Japanners.
Er zijn nu nog maar weinig landen in het Westen te vinden waar niet een flink aantal boeddhistische groeperingen en centra te vinden is. In Nederland zijn alle drie de boeddhistische hoofdstromingen ruim vertegenwoordigd in een groot aantal centra en groepen.
Het boeddhisme – en m.n. boeddhistische meditatie – ondervindt steeds meer belangstelling in het Westen, ook van de zijde van professionele psychologen en neurologen. Het besef groeit dat de beoefening van meditatie onmiskenbaar positieve effecten heeft.
Ook de boeddhistische ethiek, waarin de onderlinge samenhang en afhankelijkheid van mensen, samenleving en natuurlijke omgeving sterk benadrukt wordt, vindt steeds meer weerklank en aanhang.
Boeddhistische organisaties in het Westen zijn nu nog betrekkelijk klein, maar ze zijn onmiskenbaar krachtig en ze winnen aan omvang en invloed. De meeste van deze organisaties worden door leken gedragen die daarbij niet zelden geleid worden door één of meer individuen die gevormd zijn in één van de Aziatische tradities. Veel van die organisaties vertonen in meer of mindere mate allerlei aanpassingen van de boeddhistische tradities uit de landen van herkomst aan het nieuwe westerse culturele milieu; een proces dat onvermijdelijk is en dat bij kan dragen tot een grotere acceptatie en integratie van het boeddhisme in de Westerse samenlevingen.
Voor een leven als monnik of non, of voor langdurige retraites voor leken zijn de mo- gelijkheden in het Westen echter voorlopig nog beperkt. Daarvoor zouden meer klooster- gemeenschappen in het Westen moeten ontstaan, of meer retraitecentra gecreëerd moeten worden. Wellicht is dat een voorwaarde voor een verdere ontwikkeling van solide nieuwe westerse vormen van boeddhisme.
praktisch werk
Wij laten u nu kennis maken met een meditatie, die vanaf het allereerste begin van het boeddhisme beoefend werd. In de Pali-canon wordt ze ånåpånasati genoemd, een naam die aangeeft dat het om de aandachtige observatie van de ademhaling gaat (åna = inademing, apåna = uitademing, sati = aandacht). Wij introduceren de ånåpånasati als een concentra- tieoefening, maar wijzen er wel op dat er ook boeddhistische stromingen bestaan, die haar opvatten als een volledige weg naar de verlichting. In dat laatste geval worden de instructies na verloop van tijd langzaam uitgebreid. Maar ook als de ånåpånasati alleen gehanteerd wordt als een concentratieoefening, heeft ze een invloed op het dagelijkse leven. De intensere concentratie maakt het namelijk mogelijk dingen op te merken die voorheen niet gezien werden. U zult bij regelmatig oefenen dan ook een kleine maar duidelijke verandering in uw leven kunnen opmerken.
U begint met het zoeken van een rustige omgeving. Zorgt u ervoor dat u er niet gestoord kunt worden. Dan gaat u op een kussen op de grond zitten met gekruiste benen (kleermakerszit) of – bij voorkeur – met een voet op het tegenoverliggende been. Als dit u niet lukt, dan gaat u op een stoel zitten met de voeten naast elkaar, recht onder de knieën, zonder een leuning te gebruiken. Houd uw rug recht, zonder overdreven inspanning. De handen
plaatst u in de schoot, met de handpalmen naar boven en de duimen tegen elkaar aan, zodat ze een mooi boogje vormen. U mag ze ook ontspannen op de dijen leggen. Trek uw kin iets naar achteren, waardoor uw achterhoofd één lijn vormt met uw ruggengraat. Zorg ervoor dat u comfortabel zit, standvastig als een rots, maar zonder enige spanning en maak knel- lende kleren in de buikstreek los. U kunt de ogen sluiten of half geopend houden en de blik richten op een punt een halve meter voor u.
Richt nu de aandacht op het gebied van de neusgaten dat het meest gevoelig is voor het passeren van de lucht. Wees ervan bewust dat de adem op dat punt het lichaam binnen gaat, en vervolgens er weer uitgaat. U mag hulpmiddelen gebruiken om de aandacht bij de ademhaling te houden. Een manier is om bij elke uitademing in gedachten een telwoord te zeggen: tot tien, dan begint u weer bij één. Een andere manier is om bij elke inademing ‘naar binnen’ of ‘in’ en bij elke uitademing ‘naar buiten’ of ‘uit’ te zeggen. Kijk wat u het beste bevalt.
Als de aandacht afdwaalt van het gebied van de neusgaten – en dat zal in het begin ongetwijfeld veel voorkomen – erken dan dat dit gebeurd is en breng de aandacht weer welgemoed terug. Wees altijd aardig voor uzelf.
In plaats van bij de neusgaten kunt u de ademhaling ook observeren in de buik. De buik komt bij inademing iets omhoog en valt bij uitademing weer iets terug. Het rijzen en dalen van de buik kunt u als voorwerp van uw geconcentreerde aandacht nemen. Als hulpwoorden kunt u dan ‘rijzen’ en ‘dalen’ gebruiken. Deze wijze van observatie van de ademhaling is de basis van een in het Westen veelgebruikte vipassanå-methode (die genoemd is naar de Birmese leraar Mahasy Sayadaw). Ook hier geldt: kijk wat u het beste bevalt.
Doe deze oefening in het begin niet langer dan tien minuten. Daarna kunt u geleidelijk de duur opvoeren naar twintig minuten. Niet langer. Het is belangrijk om niets te forceren. Mocht u vragen over de oefening hebben, schroom dan niet uw begeleider te raadplegen.