Les 4 – De 4 edele waarheden

DE VIER EDELE WAARHEDEN

In Les 3 bespraken we in algemene zin de ervaring van de Boeddha bij zijn Ontwaken (bodhi) – dat ‘heldere zien’, die onbelemmerde wijsheid of dat zuivere inzicht dat ook wel Verlichting wordt genoemd. In deze les bespreken we aan de hand van een kernachtige fundamentele formulering van zijn inzicht de vraag hoe dit inzicht via training voor anderen toegankelijk kan worden.

De Boeddha neemt als vertrekpunt het lijden(dukkhaµ), dat hij beschouwt als een universeel verschijnsel waaraan geen enkel in onwetendheid verkerend ‘ik’ zich kan onttrekken. Dan gaat hij in op de vraag waar dit lijden uit bestaat en wat het veroorzaakt. Hij laat zien dat het lijden, zoals alle andere dingen, onderworpen is aan de wet van de veranderlijkheid

  • dat alle lijden dus onbestendig is (anicca). Het zal zich bewegen tussen ontstaan en vergaan (saµsåra) of het zal, wanneer de oorzaak ervan duidelijk gezien is, beëindigd worden door het volgen van een weg of een discipline.

de vier edele waarheden (of werkelijkheden)

De formulering door de Boeddha van zijn inzicht staat bekend als de Vier Edele Waarheden (of Werkelijkheden). Dit zijn de volgende:

  1. De Edele Waarheid van het Lijden
    1. De Edele Waarheid van de Oorsprong van het Lijden
    1. De Edele Waarheid van de Opheffing van het Lijden
    1. De Edele Waarheid van het Pad dat leidt naar de Opheffing van het Lijden

‘De Vier Edele Waarheden’ is een vertaling van de Pali term ‘cattåri ariyasaccåni’. Het zijn de vier grondstellingen van het boeddhisme. Om ze te kunnen aanvaarden moet men kunnen inzien dat lijden universeel is. In het Westen is het vaak zo dat mensen vooral tot het boeddhisme gebracht worden door een persoonlijk ervaren vorm van het lijden.

de waarheid van het lijden

De eerste waarheid confronteert ons met de werkelijkheid waarin wij leven. Zij stelt als het ware de diagnose van ons bestaan:

Dit, monniken, is de edele waarheid van het lijden (dukkhaµ): geboorte is leedvol, ouder- dom is leedvol, ziekte is leedvol, de dood is leedvol; bedroefdheid, weeklagen, pijn, terneergeslagenheid en vertwijfeling zijn leedvol; verbonden zijn met iets of iemand van wie je niet houdt, gescheiden zijn van iets of iemand van wie je houdt is leedvol; iets waarnaar je verlangt niet krijgen is leedvol; de vijf geledingen van het toe-eigenen1– in het kort – zijn leedvol. (Vin I 10; zie ook MN III 249)

Laten we eens proberen het fundamentele feit onder ogen te zien dat er voor de meeste mensen in het leven geen duurzame bevrediging is. Het is duidelijk dat ieder van ons te maken krijgt met pijn, ellende, verdriet, wanhoop, ongeluk, zorgen, angst, frustratie en talloze andere onplezierige geestestoestanden. Maar bij nadere beschouwing zijn ook aangename ervaringen onbevredigend, omdat ze nooit helemaal voldoen aan onze verwachtingen. Bovendien zijn ze niet van blijvende aard. Dit laatste punt is van groot belang en het is een axioma van alle boeddhistische scholen dat ‘alle geconditioneerde dingen onbestendig zijn, en wat onbestendig is, dat is onbevredigend.’ Wat betekent ‘geconditioneerd’? ‘Geconditioneerd’ wil zeggen: op grond van voorwaarden en oorzaken ontstaan. Het begrip ‘geconditioneerde dingen’ behelst dus alle dingen die we in het leven kennen – ons fysieke lichaam, onze geest en alle materiële dingen die ons omgeven, met inbegrip natuurlijk van de objecten waar we ons voor moeten inspannen om ze te verkrijgen, zoals een auto, een huis, televisie, voedsel, verwarming etc. Ook onze begrippen, uitvindingen, fantasieën, ideeën en de principes waaraan wij zoveel waarde hechten zijn geconditioneerd, dat wil zeggen: voorwaardelijk ontstaan. Al deze lichamelijke en geestelijke verschijnselen waaraan wij in het leven hechten, leiden op den duur tot lijden, tot de ervaring van het onbevredigend zijn der dingen (dukkhaµ).

Deze ervaring kan beschouwd worden als een van de meest fundamentele aspecten van

de menselijke toestand. Het vermijden van lijden blijkt een van de meest fundamentele motiverende krachten te zijn bij alles wat we doen. Welke fysieke of mentale handeling wij ook verrichten, we zijn steeds gericht op het scheppen van een meer bevredigende situatie. Hoe minder bewust we zijn van het feit dat we hier voortdurend mee bezig zijn, hoe feller de Drie Vuren zullen branden!

de waarheid van de oorsprong van het lijden

Bij de eerste van de Vier Edele Waarheden noemden we (het vermijden van) lijden de fundamentele motiverende kracht achter al ons handelen. Nu gaan we het hebben over de wijze waarop wij handelen. Wij handelen in overeenstemming met de wet van oorzaak en gevolg of, anders uitgedrukt, van handelingen en hun gevolgen. Het gaat ons er hier niet om of dit filosofisch waar is of niet, maar om het feit dat wij ons leven baseren op de aanname dat er oorzaak en gevolg is. Ons hele begrip van de wereld wordt gekleurd door deze manier van denken. Hoe vaak vragen wij niet na een of andere gebeurtenis: ‘Waarom gebeurde dit?’ of ‘Wat was de oorzaak hiervan?’ of ‘Waaraan heb ik dit verdiend?’ Al deze vragen hebben te maken met gebeurtenissen of handelingen in het verleden die gevolgen hebben in het heden. Maar wij houden ons ook bezig met oorzaak en gevolg met betrekking tot handelingen in het heden die gevolgen zullen hebben in de toekomst – ‘Als ik dit doe, zal er dat en dat gebeuren.’ Alle genoemde vragen zijn ontleend aan het verlangen om te zien wat de oorzaak is van gevolgen in het heden of aan de wens om de toekomst te voorspellen op grond van handelingen in het heden. Het doel daarbij is de dingen zodanig te manipuleren dat ze worden zoals wij ze willen. Steevast wordt hierbij over het hoofd gezien dat al dit denken en handelen met betrekking tot het verleden en de toekomst het ‘hier en nu’ aan onze blik onttrekt.

Toen de Boeddha deze wet van oorzaak en gevolg onderzocht had, leerde hij dat de oor- sprong of de oorzaak van het lijden gelegen is in begeerte, ta~hå (letterlijk: dorst). In de woorden van de eerste preek van de Boeddha:

Dit, monniken, is de edele waarheid van het ontstaan van het lijden: het is de wedergeboorte teweegbrengende, met vreugde en hartstocht verbonden begeerte (tanhå), die in deze en gene zaken behagen schept, namelijk: de begeerte naar geneugten (kåma-tanhå), de begeerte naar bestaan (bhava-tanhå), de begeerte naar niet-bestaan (vibhava- tanhå). (Vin I 10; zie ook MN III 250-51)

Het is dus begeerte die de wezens voortstuwt in de keten van wedergeboortes. Begeerte is de oorzaak van het lijden, het onbevredigende van ons bestaan. Maar wat is de oorzaak van begeerte? Het is de staat van niet-weten, waandenken of onwetendheid (avijjå) die aan alles wat wij doen of denken ten grondslag ligt, ook al zijn we ons daar niet van bewust.

De Keten van Voorwaardelijk Ontstaan met 12 schakels (zie Les 6) heeft onwetendheid als eerste schakel – de illusie van het bestaan van een onafhankelijk, duurzaam ‘Ik’ of ‘zelf’ of ‘eigen natuur’. Wanneer deze illusie blijft bestaan, infecteert en bezoedelt zij leven na leven, dat wil zeggen alle leven. Maar zij is ook actief in ieder moment en van moment tot moment, van gedachtemoment tot gedachtemoment en verduistert zo ons in potentie aanwezige inzicht in de werkelijk aard van ons leven. Dit waandenkbeeld ontstaat reeds bij het jonge kind, nog voor het kan denken. De behoefte van het kind aan voedsel, warmte en bescherming moet bevredigd worden, wil het in leven kunnen blijven. Wanneer het kind begint te groeien, ontwikkelt het de voor hem vanzelfsprekende verwachting – op grond van zijn ervaring tot nu toe van voortdurende behoeftebevrediging – dat al zijn behoeften nog steeds bevredigd zullen worden. Deze verwachting neemt hetzelfde dwingende karakter aan als de vroegere overlevingsbehoeften waar altijd acht op geslagen werd. Deze drang zal later ons hele denken infiltreren met de gedachte van ‘ik’, ‘mij’, ‘van mij’ – mijn lichaam, mijn

wensen, mijn speelgoed, mijn manipulaties om bevredigd te worden. Daarom wordt het ‘ik’ beschouwd als een fundamentele waan die aan de basis ligt van de ‘condition humaine’, de menselijke staat. Het ‘ik’ is er niet van buitenaf ingebracht, het is inherent aan het menselijk bestaan – evenals de potentie om te ontwaken uit dit waandenken. Dit laatste is het grote inzicht van de Boeddha die de rest van zijn leven na zijn Ontwaken heeft besteed aan het vol mededogen wijzen van de weg uit het waandenken.

Wij beseffen niet dat het begrip ‘ik’ een waan is en we gaan door met handelen, alsof we bestendig zijn en bovenmatig belangrijk, het centrum van de wereld. We zijn te bang om te kijken naar de neutraliteit van het leven. We verlangen naar die dingen die ons ‘ik- gevoel’ en ‘mijn’ beelden van wat ‘ik’ wil versterken en we proberen die dingen van ons af te schudden waar ‘ik’ niet van houd en die mijn ‘ik’ bedreigen. We maken voortdurend keuzen op deze manier. Lijden ontstaat enerzijds op grond van ons koppig vasthouden aan datgene waarvan wij houden en wat wij willen hebben en anderzijds op grond van ons verlangen te ontsnappen aan onplezierige situaties, in plaats van ze onder ogen te zien en ze te verwerken.

Wanneer een daad eenmaal verricht is, is het absoluut onzinnig om te wensen dat zij niet gedaan was of om een ander effect te verlangen. Door zulke vormen van spijt en verlangen wordt verder lijden opgebouwd.

Waandenken c.q. onwetendheid bestaat uit het onvermogen om te beseffen dat er geen ‘ik’ is. Wij begrijpen niet, hoe oorzaak en gevolg werkelijk werken. Wij verlangen voort- durend naar die dingen en verrichten die handelingen waarvan wij geluk verwachten, maar die ons in feite lijden bezorgen en een gevoel van onbevredigd zijn. Wij klagen dan over ons lot en misschien geven wij een of andere god of een andere zondebok de schuld, zoals ‘de gevestigde orde’, de ‘maatschappij’, andere mensen, onze omstandigheden etc. terwijl in feite de schuld bij onszelf ligt. Wij brengen onze eigen toekomst voort; we ondergaan de gevolgen van onze eigen handelingen.

Onwetendheid bestaat, omdat wij onze handelingen baseren op de drie verkeerde aannames van bestendigheid, bevrediging en persoonlijke identiteit (een ‘ik’, een ‘zelf’). Wanneer wij onze handelingen (oorzaken) baseren op verkeerde aannames, is het niet verwonderlijk dat de resultaten (gevolgen) er anders uit zullen zien dan we verwachten.

de waarheid van de opheffing van het lijden

Daar lijden voortkomt uit de waan van ‘ik ben’, is het mogelijk de oorzaak ervan weg te nemen en te voorkomen dat het gevolg zich manifesteert. Zo sterft het lijden af. De woorden van de Boeddha in nog een citaat uit zijn eerste preek bevestigen dit: ‘Dit, monniken, is de Edele Waarheid van de Opheffing van het Lijden: het volledige verdwijnen en ophouden van deze begeerte, het opgeven, het afwerpen, de bevrijding en het loslaten ervan.’ Vin I 10; zie ook MN III 251.

Om deze staat van vrijheid van begeerte te bereiken, moeten we haar ware aard leren kennen. Dan wordt het duidelijk hoe dwaas het is onheilzame daden te verrichten. We moeten leren inzien dat deze allemaal gebaseerd zijn op begeerte/verlangen (lobha), haat/ afkeer (dosa) en verwarring (moha) (ongeveer synoniem met onwetendheid/ waanden- ken), kortom op de Drie Vuren. Wanneer wij de ware aard van onze onheilzame daden zien en de gevolgen ervan dragen zonder door hen op sleeptouw te worden genomen, zal de morele kracht, die wij ons door beheersing eigen maken, in ons rijpen. In het begin zullen we ons (met wilskracht) ervan weerhouden onheilzaam te handelen, maar na verloop van tijd zal de verleiding tot onheilzaam handelen wegkwijnen, omdat de Drie Vuren ophouden te branden door gebrek aan brandstof. (Zie de sectie over ‘nirvana’ in Les 3).

de waarheid van het pad

dat leidt naar de opheffing van het lijden

De laatste van de Vier Edele Waarheden heeft betrekking op de methode, de discipline die ontwikkeld moet worden om begeerte te vernietigen en het lijden tot een einde te brengen. De acht stappen van deze methode, die bekend staan als het Edele Achtvoudige Pad, zijn de volgende:

  1. De juiste visie
    1. De juiste gezindheid
    1. Het juiste spreken
    1. Het juiste handelen
    1. De juiste wijze van levensonderhoud
    1. De juiste inspanning
    1. De juiste aandacht
    1. De juiste concentratie

Het Edele Achtvoudige Pad zal het onderwerp zijn van de volgende les.

praktisch werk

Het oefenen van ånåpånasati is nu misschien een beetje vertrouwd geworden en u zult waarschijnlijk enkele veel voorkomende problemen zijn tegengekomen. Beginnende meditatoren vinden het vaak moeilijk een dagelijkse routine op te bouwen. Men kan altijd wel een reden vinden waarom er niet gemediteerd kan worden. Deze weerstand is normaal: het organisme verzet zich tegen verandering. Blijf rustig proberen.

Sommigen hebben het gevoel alsof er insecten over hun gezicht kruipen. Dit is een teken dat spanningen in het gezicht afnemen, waardoor lichte gezichtstremoren ontstaan. Ook voor andere ‘kriebels’ geldt dat er niets aan de hand is. Ga gewoon door.

Sommige mensen hebben tijdens het mediteren het gevoel dat ze vallen of vliegen; zelfs de sensatie van levitatie wordt wel eens gemeld. Anderen zien misvormde gezichten of horen suizen. Men kan zich hier het best niets van aantrekken, en de aandacht eenvoudig terugbrengen naar de ademhaling.

Meditatoren voelen soms ook een gevoel van vreugde of enthousiasme opkomen. Dat behoort tot de traditionele verschijnselen en wordt in de oude teksten p¥ti genoemd.

Innerlijke beelden of gedachten van allerlei aard kunnen zich voordoen. Merk hun aanwezigheid op, maar ga rustig door met de beoefening. Als ze angstaanjagend worden, stop dan en neem even een paar minuten pauze. Als u er last van blijft houden, vraag dan aan uw begeleider wat te doen. Als zich geen problemen voordoen, ga dan door met de beoefening.

U ziet: meditatie is eenvoudig een kwestie van volhouden, doorgaan en steeds opnieuw beginnen. Het is essentieel dat het eindresultaat tijdens uw meditatie geen rol speelt. Toch is het misschien wel geruststellend om te horen dat vele mensenlevens ten goede zijn veranderd door deze simpele techniek.